Terug naar Schijndel 1880-1940

 

Hoofdstuk 10 – Diversen

 

Poffers

In de tweede helft van de vorige eeuw onderging de hoofdbedekking van de vrouw een modeverandering. Het raakte "in" om de simpele muts die dorpsbewoonsters al generaties lang hadden gedragen met een versierende uitmonstering te voorzien. De bovenversiering werd vervolgens steeds meer opgepoft en groeide uit tot de poffer.

Er kan niet van dé poffer gesproken worden. Er waren immers allerlei variaties. Hoe de poffer er uit kwam te zien was afhankelijk van de wensen van de opdrachtgeefster, de ideeën en de vaardigheid van de mutsenmaakster, maar vooral van de som die ie­mand daarvoor wilde of kon betalen.

Een grote en rijk versierde poffer werd algemeen als een teken van welstand gezien. Met name onder boerenfamilies kreeg de poffer extra betekenis.

De poffer werd alleen gedragen op zon- en feestdagen. Op de andere dagen tooide men zich met de zogenaamde daagse (gazen) muts.

Wanneer iemand in de naaste familie was overleden werd de rouwpoffer - die uitslui­tend met witte bloemen en linten was versierd - gedragen.

Voor meisjes van 5 tot ongeveer 17 jaar was er de zwarte kindermuts.

Het is overigens niet zo dat elke – jonge - vrouw in Schijndel een poffer had. De mode wordt nooit door iedereen gevolgd. In het geval van de poffer speelde bovendien het kostenaspect in behoorlijke mate mee.

 

De foto hieronder is gemaakt bij gelegenheid van het huwelijk van Marinus van de Wijdeven met Maria Kuenen op 18 mei 1918. Te zien zijn de zeven zonen en zeven schoondochters van Cornelis van de Wijdeven en Mijn de Leest.

 

 

Achter: Wil­lem, Jan, Brordje, moeder Mijn - zij was toen reeds overleden en is er later

op de foto tussen gemonteerd, Grard, Tinus, Marinus - de bruidegom en Janus.

Voor de schoondochters: Anna van den Akker, Johanna Zomers, Maria Keetelaars, vader Cor­nelis, Johanna van Zoggel, Jans Pullens, Maria Kuenen (de bruid) en Josina van Kaat­hoven.

 

Hieronder de trouwfoto uit 1926 van Frans van Heertum en Drieka Timmermans. De kleding van Drieka - vergelijkende met de vrouwen op de andere foto - laat zien dat de mode toch wel wat veranderd was. De poffer had - ogenschijnlijk- nog niets van zijn glorie verloren.

 

 

Toch was de poffer al op zijn retour. In toenemende mate gingen jonge burgervrouwen de poffer zien als een kledingstuk van de plattelandsvrouw. De moderne vrouw in de geïllustreerde bladen zag er heel anders uit. En wie wil de mode niet volgen? De poffer werd op een gegeven moment voor ouderwets versleten. Maar behalve dat - de poffer was verre van gemakkelijk en hinderlijk - bijvoorbeeld bij het fietsen. Voor de vrouwen die in fabrieken werkten werd het dragen van hoofdbedekking al helemaal als ballast ervaren.

Uiteindelijk ging de poffer ook bij de boerenbevolking de mottenballen in.

 

De buurt

Veel meer dan tegenwoordig vormde de buurt vroeger een belangrijke schakel in het dorpsgebeuren. Het was heel normaal dat de buurt de helpende hand bood - bijvoor­beeld bij het binnenhalen van de oogst. Bij een geboorte zorgde een buurvrouw de eerste dagen voor de was. Vaak werd ook zorg gedragen voor de ontvangst van mensen die op kraamvisite kwamen. Bij de doop gingen twee van de naaste buurvrouwen mee om de pasgeborene mede ten doop te dragen. Gebruik was verder dat de naaste buurt met "de kromme èrrum" op kraamvisite kwam. Als geschenk werd dan onder meer een krentenbrood of een peperkoek gegeven.

Bij droevige gebeurtenissen liet de buurt evenmin verstek gaan. Wanneer een zieke het sacrament der stervenden toegediend kreeg, kwam iedereen van de buurt die zich maar enigszins vrij kon maken voor de zieke bidden. Voorts bracht de burenplicht met zich mee om kennissen en verwanten van de zieke in te lichten over het tijdstip van het bidden van de rozenkrans. Bij een sterfgeval had de buurt er wederom voor te zor­gen dat familieleden en kenissen op de hoogte gebracht werden - het zogenaamde lijk­bidden. Het was de gewoonte dat de aanzegger van het nieuws van het overlijden over­al waar hij kwam een borrel aangeboden kreeg. Dat dit wel eens uit de hand liep laat zich raden. Verder werd door de buurt "het strooike leggen" - als teken dat er iemand was overleden - verzorgd en werd er 's nachts bij het lijk - vaak met een goede borrel - gewaakt. Tenslotte droeg men het lijk naar de kerk.

 

De buurt was heel nadrukkelijk ook aanwezig wanneer er gefeest werd.

Bij zilveren en gouden huwelijksfeesten versierde de buurt gewoonlijk het huis. Vaak werden buurmeisjes als bruidje verkleed om het geheel een nog feestelijker tintje te geven.

 

Bij het 50-jarig huwelijksfeest van Driek van den Broek en Dien van Heinsbergen in 1922 waren alle auto's in Schijndel - vijf in totaal - gecharteerd om het gouden paar en naaste familieleden naar de kerk te brengen. De anderen namen plaats op door de buurt gemaakte praalwagens. Verder had de buurt een grote ereboog gemaakt.

 

 

Achter: Driek van Uden, Hanneke van den Broek, Grard van den Broek, Marie Mutsaars,

Jan van den Broek, Hanna Kappen, Tinus van den Broek, Drika Hellings.

Voor: Bert van den Broek, Net van Doremalen, Driek van den Broek,

Dien van Heinsbergen, Hannes van den Broek en Sien Duits.

 

Na de misviering werd het feest voortgezet in het café van zoon Hannes aan de Molen­dijk. Het gezin van Van den Broek woonde op het Lieseind. Driek was eertijds voerman van beroep - daarnaast had hij een boerderij.

 

Het aanstaande gouden huwelijksfeest van Toon van de Rijt en Hanne Willems (Wij­bosch) in 1924 was voor de buurt aanleiding om een feestcomité op te richten. Al we­ken van tevoren kwam men zondags bij elkaar voor de voorbereidingen, zoals het maken van papieren bloemen en andere versieringen. Van het feestcomité werd deze foto gemaakt.

 

 

Staand: Driek Steenbakkers, Piet Vorstenbosch, onbekend, Marinus van Kessel,

Grard van de Braak, Willem KooIen, Janus van Kessel, Grard Ver­hoeven,

Bert Vorstenbosch, Jan Pennings, Piet van de Weijenberg en Harrie Korsten.

Zittend: Hannes van der Mee - ceremoniemeester, Piet Duits, Willem Mutsaars,

Bertus van den Akker en voerman Piet de Wit.

 

Eerste Wereldoorlog

Al bleef Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog bespaard van krijgshandelingen, dit betekende niet dat de situatie normaal was. De bijzondere toestand liet zich op de eerste plaats merken door de mobilisatie. Vanzelfsprekend werden ook veel SchijndeI­naren voor militaire dienst opgeroepen. Op deze foto is een aantal van die ge­mobilseerden te zien.

 

 

Staand: Toon Verkuijlen, Harrie van den Heuvel - slager, onbekend.

Gehurkt: Jan van der Steen en Jan van Rozendaal -Boschweg.

 

De mobilisatie deed zich in Schijndel nog op een andere manier voelen, namelijk door de legering hier van soldaten. Hoofdzakelijk waren het militairen van het regiment van de Gele Rijders. Een aantal van die gelegerde soldaten is na de oorlog in Schijndel blij­ven hangen en trouwde met Schijndelse meisjes - Van Woezik, Bijsterbosch, Kraaijvan­ger, Peters, Looman, Kamphorst.

De buitengewone situatie was voorts merkbaar aan enige tientallen Belgische vluchte­lingen die hier onderdak vonden - onder andere in het patronaatsgebouw.

Verder werden er ten gevolge van de dreigende oorlogssituatie paarden en hondekarren gevorderd. Notebomen werden geconfisqueerd omdat dat hout heel geschikt was voor het maken van geweerkolven - men kreeg overigens een goede vergoeding.

Een aantal landbouwprodukten, levensmiddelen en huishoudelijke artikelen werd al spoedig schaars waardoor de prijzen sterk stegen. Ten behoeve van de binnenlandse consument zag de regering zich genoodzaakt ingrijpende maatregelen te nemen. Eind oktober 1914 werd de roggeoogst in beslag genomen. Verder werden voor veel land­bouwprodukten maximumprijzen vastgesteld en werd er een distributiesysteem met bonnen in werking gesteld.

Deze en andere door de overheid getroffen maatregelen op het gebied van de voedsel­voorziening hebben in Schijndel niet tot al te grote problemen geleid. Aangezien een groot deel van de Schijndelse bevolking een bestaan vond in de landbouw en de arbei­ders vaak ook nog wat bij "boerden" was er aan agrarische produkten in Schijndel ei­genlijk geen gebrek. Op een gegeven moment werd het wel moeilijk om bepaalde veevoerders nog te krijgen. Immers de graanimport uit Amerika - bijvoorbeeld maïs - was stil gevallen. Zonder meer winstgevend was de groente teelt. Zelfs voor produkten van slechte kwaliteit was nog vraag - de Duitse markt had behoefte aan van alles en nog wat. Via "het Duits Lijntje" vond het transport daar naar toe plaats.

Wat wel schaars was in Schijndel waren kolen. Via een centrale distributie vond de verdeling plaats.

Op 11 november 1918 luidden de klokken in Schijndel na het bekend worden van de wapenstilstand aan het westelijk front. Op 5 en 6 oktober 1919 werd de oorlogsperiode nog eens herdacht middels een vredesoptocht en versierde straten - tevens werd toen de nieuwe burgemeester Jannssens feestelijk ingehaald. De foto hieronder laat een van de wagens van de vredesoptocht zien.

 

 

Ed Barten - bij het paard, Har­rie Jansen - in het midden voor de wagen.

Op de wagen Willem Doreleijers en de vrouw van Nard van Hal.

Achter de wagen boekhouder Beltz.

 

Dorpsgebeuren

In het Schijndel van vóór 1940 waren er momemten dat je kon spreken van een écht dorpsgebeuren, zoals het feest van het 25-jarig pastoraat van deken Baekers in 1910. Het hele dorp deed mee - van de brandweer en de P.T.T. –

 

 

tot de buurt Heikant

en

 

 

Steenfabriek "Suyling en Hermes".

 

Festiviteiten waar het hele dorp voor uit loopt vinden er anno 1991 niet meer plaats. Door de tijd heen is het dorp Schijndel een andere samenleving geworden.

 

               

 Terug naar Schijndel 1880-1940